Brandreactieklasse van hout, behandeld of onbehandeld, is een bijzonder moeilijk thema. Waar elke variabele zijn eigen (procentuele) invloed op de brandgroei heeft, beïnvloeden deze variabelen elkaar tegelijkertijd ook. Hierdoor is het bijzonder moeilijk om een standaardregel te maken over brandreactieklasse. Hoewel vele stemmen luid klinken, is het nu aan ons om één stem heel luid te laten klinken. Deze nieuwe standaardregel kan niet snel genoeg verdwijnen...  

Ik, Steven Paulussen, doe ondertussen al zeven jaar intensief wetenschappelijk onderzoek naar houten gevelbekleding en brand.
Door telkens één variabele te veranderen, werden de vele correlaties systematisch in kaart gebracht en meerdere rekenmodellen gemaakt.

We hebben momenteel twee rekenmodules ontwikkeld.

De eerste rekenmodule is een module waarbij we de brandbaarheid van een houtsoort (of houtproduct) kunnen voorspellen.
Dit doen we door heel wat variabelen in kaart te brengen (Vb. Volumieke massa, hardheid, vaatdiameter,  kiezel, verhouding cellulose/hemicellulose/lignine, etc).
Als laatste doen we een self-made test waarbij we de gewichtsafname van het hout meten om zo de vrijgekomen energie van het materiaal te berekenen en theorie met praktijk te vergelijken.

De tweede rekenmodule is een module waarbij we de impact van vele variabelen van "gevelprofielen" in kaart brengen.
Op deze manier kunnen we de waarden van zowel de FIGRA als de THR600 voorspellen. 
Hierbij mag je denken aan brandbare oppervlakte, aantal hoeken, vorm van de hoeken, oppervlakteafwerking, plankdikte en -breedte, etc.

Deze rekenmodellen geven ons de kans om een relatief accurate voorspelling te doen van brandreactieklasse.
We spreken dan niet op het niveau van brandreactieklasse (B, C, D of lager), maar we trachten de waarden van de FIGRA en THR600 te voorspellen.

Aan de hand van uitgebreid wetenschappelijk onderzoek, achterhaalden we enkele jaren geleden dat de oude standaardregel simpelweg niet klopte voor een grote hoeveelheid van de gevels die gemonteerd werden.
Achter de schermen nam ik contact op met de desbetreffende instanties in België.

Over een klein hiaat zou ik niet gevallen zijn, maar de foutenmarge was simpelweg groot.
Op dat moment werden allerlei gevelbekledingen verkocht als brandreactieklasse D, terwijl ze in realiteit nooit in brandreactieklasse D zouden vallen.
Een opmerkelijk gevaar voor de hele hout- en bouwwereld.

Ik bood mijn kennis gratis aan, reed naar Brussel en lichtte de vele variabelen met hun impact toe.
Daarnaast schreef ik een stappenplan uit waarbij men gericht én correct allerlei behandelde of gemodificeerde houtsoorten kon toevoegen in een nieuwe standaardregel.
Velen denken dat ik een tegenstander ben van gemodificeerde houtsoorten, het voorstel om ze optimaal te integreren doet anders blijken.
Aan de hand van de gedeelde kennis, was men in staat om gericht te onderzoeken en een nieuwe, correcte standaardregel te schrijven.

Nadat ik dit aankaartte, werd bekend dat Europa haar lidstaten (en dus ook België) sterk in het gareel ging trekken.
De laatste zin in haar nieuwe wettekst van de CWFT tabel werd niet toevallig zo omschreven:
"Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat."
De oude, foutieve standaardregel in België werd dus geschrapt.

Toen plots: De nieuwe standaardregel voor België.

Gisteren zag ik dat er een nieuwe standaardregel gepubliceerd was.
Altijd een riskante onderneming als Europa net de riem heeft aangetrokken.

Mijn gezonde interesse veranderde bij het lezen al gauw in het nodige onbegrip en frustratie.

De nieuwe standaardregel heeft enkele positieve punten.
Zo werden enkele punten terecht aangescherpt zoals bijvoorbeeld de minimale volumieke massa van gemodificeerd hout.

Tegelijkertijd werden belangrijke factoren die de branduitbreiding bepalen volledig genegeerd.

Enkele simpele voorbeelden:

Er werd geen woord gerept over de profilering van het hout.
De correlatie tussen brandbare oppervlakte en branduitbreiding is in elk onderzoek duidelijk te herkennen.
Ons onderzoek wees uit dat geribbelde profielen zelfs tot een verdubbelde FIGRA piek kunnen leiden.
Voor het grootste deel van de houtsoorten wordt dit al problematisch...

Er wordt geen omschrijving gedaan over de oppervlakte van het hout?
Een heel simpel onderzoek zal aantonen dat een ruw oppervlak sneller brand dan een geschaafd oppervlak.
Mocht u een houtkachel hebben, raad ik aan om een ruwe en geschaafde plank in het vuur te gooien.
Deze variabele wordt niet omschreven en mag dus gewoon gekozen worden.

Wat doen we met andere 'behandelingen'?
Men omschrijft de volumieke massa van de houtsoort, maar zegt niets over bijkomende behandelingen.
Een simpele casus: U mag zachthout impregneren met kerosine en declareren in brandreactieklasse D(!).
Lees de bovenstaande zin nog een keer en u begrijpt de ernst van de situatie...

Men mag verticaal en horizontaal monteren?
Bij een vlakke plaat (geen ribbels) is dit inderdaad gelijkaardig, terwijl bij een ribbelprofiel opmerkelijke verschillen in brandgroei aantoonbaar zijn.

Etc.

Bovenstaande variabelen hebben apart voldoende impact om de houten gevelbekleding buiten brandreactieklasse D te laten vallen.
Dan spreken we nog niet over een onderlinge invloed zoals een ribbelprofiel dat geïmpregneerd wordt met kerosine...

Volgens onze rekenmodellen laat de nieuwe standaardregel ruimte voor een énorme hoeveelheid variaties aan foutieve gevelbekledingen die wél goedgekeurd worden.

Mijn automatische vraag is dan: 'Wat als...'?

Wat als er een grote brand uitbreekt en er schadeclaims komen?

Wat als de verzekeringsmaatschappij dit achterhaalt en het gebouw weigert te verzekeren?

Wat als...

Wie is in bovenstaande gevallen aansprakelijk?

Komt de aannemer weg met het tonen van deze standaardoplossing?


Hierbij mijn dringende vraag: Verwijder dit document per direct en overweeg verregaande aanpassingen alvorens het opnieuw te publiceren.